Inleiding

De NPO vindt het van belang om goed bestuur en intern toezicht zelf te organiseren en te actualiseren. Of het nu gaat om de privaatrechtelijke verenigingen, de taakomroepen of het sturings- en samenwerkingsorgaan; het zijn allemaal maatschappelijke organisaties. Ze worden immers voor een groot deel uit algemene middelen gefinancierd en hebben een wettelijke taakopdracht. Zij zijn zich bewust van hun verantwoordelijkheid om die opdracht goed uit te voeren en om daarover verantwoording af te leggen aan de Nederlandse samenleving.

Het Nederlandse publieke omroepbestel is opgebouwd uit organisaties die van elkaar verschillen in omvang, rechtsvorm, signatuur, doelgroep, taakopdracht en historie. Zij worden verbonden door hun gezamenlijke streven naar het maken van inspirerende programma’s op radio, televisie en internet. Deskundig en helder bestuur en de beschikbaarheid van goed toezicht daarop, dragen bij aan de realisatie daarvan. Goed bestuur en toezicht zijn voorwaarden voor het goed functioneren van de omroepen en daarmee van het bestel als geheel.

Voor de publieke omroep bestaat een uitgebreid wettelijk kader. In de Mediawet 2008 zijn ook bepalingen over de inrichting van bestuur en toezicht opgenomen, naast de opdracht aan de NPO om een gedragscode voor de landelijke publieke omroepen vast te stellen. Een code voor de publieke omroep bestaat sinds 2006. Het wettelijk kader voorziet in extern toezicht op de mediaorganisaties en op de naleving van de bepalingen over governance door het Commissariaat voor de Media. Extern toezicht hoort bij een onafhankelijke en met publieke middelen gefinancierde publieke omroep, als waarborg voor onafhankelijkheid en rechtmatigheid. De eigen gedragscode diept aspecten van governance uit en geeft antwoord op vragen waarmee bestuurders, leden van een RvT en andere omroepmedewerkers te maken kunnen krijgen.

De reikwijdte van de code neemt verder toe doordat mediaorganisaties in overeenkomsten met opdrachtnemers een bepaling opnemen waardoor opdrachtnemers zich conformeren aan de Principes van de Gedragscode.

De code is opgebouwd rond zeven Principes, die zijn uitgewerkt in bepalingen. De Principes vullen elkaar aan en moeten in samenhang worden toegepast. De Principes en bepalingen zijn leidend en niet vrijblijvend, maar de wijze van implementatie en uitvoering is aan iedere media-instelling afzonderlijk nu het immers ook zelfregulering betreft. Naleving van (delen van) de code is gebaseerd op het ‘pas toe of leg uit’-beginsel. Anders dan wetgeving biedt de code enige flexibiliteit, omdat deze, in uitzonderlijke gevallen, ruimte geeft om af te wijken van bepalingen.

Van bindende Principes kan vanzelfsprekend niet worden afgeweken. Het bestuur en de raad van toezicht leggen in ieder geval in het jaarverslag verantwoording af over de naleving van de code en voorzien eventuele afwijkingen van bepalingen van een deugdelijke inhoudelijke en inzichtelijke uitleg.

De Governancecode Publieke Omroep is een vorm van -in de wet verankerde- zelfregulering. Daarmee kan snel en adequaat worden ingespeeld op actuele situaties. In de verhouding tot het externe toezicht door het Commissariaat voor de Media moet tot uiting komen dat de publieke omroep de gelegenheid krijgt zich de eigenaar van de code en het systeem van zelfregulering te tonen en om de verantwoordelijkheden die daaruit voortvloeien, ten volle te nemen.

Dat het de bedoeling van de wetgever is te appelleren aan het zelfregulerend vermogen van de publieke omroep, en dat het daarbij ook de bedoeling is dat het toezicht op de naleving binnen de publieke omroep plaatsvindt, is nadrukkelijk aan de orde gekomen bij de behandeling van het wetsvoorstel waarmee het tot stand brengen van een gedragscode, inclusief het organiseren van toezicht daarop, als taak bij de NPO is belegd (TK 2004-2005, 29.991, nr. 7. p. 3). Idealiter vormt het externe toezicht een verzekering van het adequaat functioneren van de landelijke publieke omroep en op het systeem van zelfregulering als geheel.