Regeling B – Commissie ter bevordering van goed bestuur en Integriteit Publieke Omroep (CIPO, Bindend)

B.1 Inleiding
B.2 Instelling en taken
B.3 Samenstelling en werkwijze
B.4 Wraking en verschoning
B.5 Budget en verantwoording
B.6 Onderzoek algemeen
B.7 Zelfstandig onderzoek
B.8 (Voor)onderzoek n.a.v. een melding

B.1 Inleiding

Deze regeling bepaalt de instelling, taken en overige relevante aspecten van de onafhankelijke Commissie ter bevordering van goed bestuur en integriteit publieke omroep (hierna: de Commissie of CIPO). Daarmee geeft de raad van bestuur van de NPO uitvoering aan de wettelijke opdracht om in de gedragscode regels op te nemen over toezicht op en naleving van de code (artikel 2.3, derde lid, aanhef en onder f, Mediawet 2008).

B.2 Instelling en taken

B.2.1

Er is een Commissie ter bevordering van goed bestuur en integriteit publieke omroep. De Commissie wordt ingesteld door de raad van bestuur van de NPO. De Commissie oefent haar taken onafhankelijk uit.

De voorzitter en andere leden van de Commissie worden door de raad van bestuur van de NPO benoemd, geschorst en ontslagen. De raad van bestuur evalueert periodiek het functioneren van de Commissie en stelt haar vergoeding vast.

B.2.2

De raad van bestuur voorziet zo spoedig mogelijk in ontstane vacatures. De Commissie kan een voordracht doen ter benoeming van leden.

Het College van Omroepen en de raad van toezicht van de NPO worden door de raad van bestuur van de NPO in de gelegenheid gesteld voorafgaand aan de benoeming van een lid van de Commissie te adviseren.

B.2.3

De Commissie heeft tot taak:

  1. de mediaorganisaties bij te staan bij het creëren van een organisatiecultuur zoals bedoeld in Principe 1, onder meer door het ontwikkelen van activiteiten en bijeenkomsten;
  2. de betrokken landelijke publieke mediaorganisaties gevraagd en ongevraagd te adviseren en zo nodig aanbevelingen te doen over de toepassing, interpretatie en naleving van (de overige onderdelen van) de Gedragscode;
  3. toe te zien op de naleving van de Gedragscode;
  4. te volgen of mediaorganisaties moeite hebben met de toepassing van de Gedragscode en desgewenst de raad van bestuur van de NPO voorstellen te doen voor wijziging of actualisering van de Gedragscode;
  5. een door een betrokkene gemeld vermoeden van een misstand te onderzoeken en daarover de betrokken landelijke publieke mediaorganisaties te adviseren en zo nodig aanbevelingen te doen;
  6. het op eigen initiatief doen van zelfstandig onderzoek naar een kennelijk redelijk vermoeden van een misstand;
  7. het op eigen initiatief doen van zelfstandig onderzoek in het kader van de onder B.2.3 a, b, c en d genoemde taken.

B.3 Samenstelling en werkwijze

B.3.1

De Commissie bestaat uit ten minste drie en ten hoogste vier onafhankelijke leden, onder wie de voorzitter.

B.3.2

Geldige besluiten van de Commissie worden genomen met een volstrekte meerderheid (meer dan de helft) van de geldig uitgebrachte stemmen.

B.3.3

De voorzitter en de andere leden worden benoemd voor een periode van vier jaren en zijn voor één gelijke periode herbenoembaar. Zij treden af volgens een door hen opgesteld rooster van aftreden.

B.3.4

Secretariaat
De Commissie wordt ondersteund door een secretaris en secretariaat en in staat gesteld ten behoeve van haar gedachtevorming extern onderzoek te laten verrichten. De raad van bestuur van de NPO benoemt de secretaris na een bindende voordracht van het bestuur van de Commissie. De secretaris treedt in dienst bij de NPO.

De voorzitter van de Commissie bepaalt in overleg met de secretaris zijn arbeidsvoorwaarden. Deze dienen zich te bewegen binnen door de NPO vastgestelde kaders die in overeenstemming zijn met de toepasselijke bepalingen in de CAO voor het Omroeppersoneel.

Op de secretaris en het secretariaat is artikel B.8.10 (vertrouwelijke informatie) van overeenkomstige toepassing.

De secretaris kan niet in dienst zijn bij of op andere wijze werkzaam zijn voor een andere publieke mediaorganisatie.

B.3.5

De voorzitter van de Commissie treedt als leidinggevende op van de secretaris en oefent -zonder enige last- alle werkgeversbevoegdheden uit die voorvloeien uit het arbeidscontract van de secretaris en de toepasselijke bepalingen in de CAO voor het Omroeppersoneel.

B.3.6

De secretaris en het secretariaat als bedoeld in artikel B.3.4 worden op geen enkele wijze benadeeld als gevolg van het fungeren krachtens Regeling B.

B.4 Wraking en verschoning

B.4.1

Elk lid van de Commissie kan bij aangetekende brief, gericht aan de secretaris van de Commissie, door een betrokkene worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden die het vormen van een onpartijdig oordeel redelijkerwijs (naar objectieve maatstaven) zou kunnen belemmeren. Het verzoek tot wraking moet de redenen van het verzoek nauwkeurig omschrijven.

Indien wraking plaats vindt in het kader van een onderzoek naar een vermoeden van een misstand als bedoeld in B.2.3 onder e of f, dient het verzoek te worden ingediend uiterlijk binnen twee weken nadat een vermoeden van een misstand zoals bedoeld in Regeling A (Melden vermoedens van misstanden) bij de Commissie is gemeld of het op eigen initiatief doen van zelfstandig onderzoek naar een redelijk vermoeden van een misstand als bedoeld in B.2.3 onder f bij de betrokkene(n) schriftelijk is medegedeeld.

B.4.2

Elk lid van de Commissie kan zich verschonen indien hij van oordeel is dat er feiten of omstandigheden zijn die een onafhankelijke beoordeling in de weg kunnen staan.

B.4.3

De voorzitter of, indien het hem zelf betreft, de vicevoorzitter, beslist zo spoedig mogelijk gemotiveerd en schriftelijk of wraking of verschoning wordt toegestaan. In dat geval wijst de voorzitter, zo mogelijk, een vervangend lid als behandelaar aan.

B.5 Budget en verantwoording

B.5.1

De Commissie beschikt over een geëigend budget, afkomstig uit de middelen als bedoeld in artikel 2.149 van de Mediawet 2008. De Commissie stelt jaarlijks voor 1 september een begroting op voor haar activiteiten en dient deze in bij de raad van bestuur van de NPO, die ervoor zorg draagt dat deze onderdeel wordt van de Meerjarenbegroting als bedoeld in artikel 2.147 van de Mediawet 2008.

B.5.2

Jaarlijks voor 1 juni wordt een jaarverslag en een jaarrekening door de Commissie opgesteld. In het jaarverslag wordt, zo nodig geanonimiseerd, en met inachtneming van de ter zake geldende wettelijke bepalingen per mediaorganisatie vermeld:

  1. het aantal onderzoeken dat de Commissie heeft verricht;
  2. het aantal en de aard van de meldingen van een vermoeden van een misstand;
  3. het aantal meldingen dat niet tot een onderzoek heeft geleid;
  4. het aantal en de aard van de adviezen die zij heeft uitgebracht.

B.5.3

Het jaarverslag en de jaarrekening zijn openbaar en worden in ieder geval gestuurd aan de Minister van OCW, de raad van bestuur en de raad van toezicht van de NPO, de besturen van de landelijke publieke media-instellingen en het Commissariaat voor de Media.

B.6 Onderzoek algemeen

B.6.1

De Commissie onderscheidt

  1. onderzoek als bedoeld in B.2.3.e (melding vermoeden misstand);
  2. onderzoek als bedoeld in B.2.3.f (zelfstandig onderzoek naar aanleiding van misstanden);
  3. onderzoek als bedoeld in B.2.3.g (zelfstandig onderzoek algemeen).

B.6.2

De Commissie is geen zelfstandig bestuursorgaan en als zodanig niet gehouden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (abbb) c.q. aan de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb).

De Commissie streeft er desalniettemin naar om, waar dat naar haar oordeel redelijkerwijs mogelijk is, rekening te houden met de abbb en de Awb.

B.6.3

De Commissie zal schriftelijk zo tijdig mogelijk verduidelijken of sprake is van een onderzoek als bedoel in B.2.3.e of B.2.3.f of B.2.3.g.

B.7 Zelfstandig onderzoek

B.7.1

Bij een onderzoek op eigen initiatief als bedoeld in B.2.3.f of B.2.3.g richt de Commissie haar onderzoek naar eigen goeddunken in, zij het dat de Commissie daarbij

  1. streeft naar een zo groot mogelijke zorgvuldigheid en transparantie;
  2. rekening houdt met het beginsel van hoor en wederhoor;
  3. haar bevindingen zoveel als redelijkerwijs gevergd kan worden zal motiveren.

Daarbij bepaalt de Commissie wat deze uitgangspunten in een concreet geval met zich brengen en op welke wijze en in welke mate rekening dient te worden gehouden met deze uitgangspunten.

B.8 (Voor)onderzoek n.a.v. een melding

Indien sprake is van een melding van een vermoeden van een misstand als bedoeld in B.2.3.g, gelden de volgende procedureregels.

B.8.1

De Commissie bevestigt binnen 14 dagen schriftelijk de ontvangst van een melding van een vermoeden van een misstand aan betrokkene die het vermoeden bij haar heeft gemeld en stelt, eveneens binnen 14 dagen na melding, de hoogst verantwoordelijke bij de desbetreffende landelijke publieke mediaorganisatie op de hoogte van de melding.

B.8.2

Voordat de Commissie besluit een onderzoek in te stellen naar het vermoeden van een misstand, bepaalt de Commissie of de melder ontvankelijk is.

B.8.3


De Commissie kan bepalen of zij naar aanleiding van een melding van een vermoeden van een misstand een vooronderzoek doet om een adequaat oordeel te kunnen vellen over de ontvankelijkheid van de melder.

B.8.4

De Commissie verklaart een melder niet ontvankelijk indien:

  1. de melding betrekking heeft op een (vermoeden van een) misstand waarover de Commissie niet adviseert;
  2. betrokkene niet aantoont dat hij het vermoeden eerst intern aan de orde heeft gesteld, tenzij sprake is van een situatie als bedoeld in artikel A.3.2 van Regeling A (Melden vermoedens van misstanden);
  3. betrokkene het vermoeden intern aan de orde heeft gesteld, maar na de interne melding nog niet een redelijke termijn als bepaald in artikel A.2.7 en A.2.8 is verstreken;
  4. een krachtens of bij wet ingesteld toezichthoudend orgaan primair belast is met het toezicht, de naleving of handhaving van het gemelde. In dat geval zal de Commissie betrokkene doorverwijzen naar het desbetreffende toezichthoudende orgaan;
  5. de melding niet tenminste omvat
    • de naam;
    • het adres;
    • de functie;
    • de contactgegevens van de melder.

B.8.5

De Commissie brengt de hoogst verantwoordelijke en betrokkene die een vermoeden van een misstand bij de Commissie heeft gemeld schriftelijk en gemotiveerd (voor zover dit gelet op de omstandigheden van het geval redelijkerwijs van de Commissie kan worden gevergd) op de hoogte of de melder ontvankelijk is.

B.8.6

Indien de Commissie de melder ontvankelijk acht en dit redelijk acht, stelt zij een onderzoek in. De raad van bestuur van de NPO stelt daarvoor budget beschikbaar. De kosten van dit onderzoek zijn uiteindelijk voor de mediaorganisaties die het betreft.

B.8.7

Een redelijke termijn is verstreken indien:

  1. vanaf het moment van de interne melding binnen een periode van acht weken niet een standpunt van de hoogst verantwoordelijke aan betrokkene die een vermoeden van een misstand heeft vermeld, is uitgereikt, tenzij door de hoogst verantwoordelijke aan betrokkene wordt medegedeeld dat hij niet binnen een periode van acht weken een standpunt van de hoogst verantwoordelijke kan verwachten;
  2. door de hoogst verantwoordelijke geen termijn is gesteld, zoals bedoeld in artikel A.2.8 van Regeling A;
  3. de door de hoogst verantwoordelijke gestelde termijn, bedoeld in artikel A.2.8 van Regeling A, is verstreken zonder dat een standpunt van de hoogst verantwoordelijke aan betrokkene is meegedeeld; of
  4. de door de hoogst verantwoordelijke gestelde termijn, bedoeld in artikel A.2.8 van Regeling A, gelet op alle omstandigheden niet redelijk is.

B.8.8

Ten behoeve van het onderzoek naar een vermoeden van een misstand is de Commissie bevoegd bij de hoogst verantwoordelijke alle inlichtingen in te winnen die zij voor de vorming van haar advies nodig acht. De hoogst verantwoordelijke is verplicht aan de Commissie de gevraagde informatie te verschaffen.

B.8.9

De Commissie kan het onderzoek opdragen aan een van de leden.

B.8.10

Wanneer de inhoud van bepaalde door de hoogst verantwoordelijke verstrekte informatie vanwege het vertrouwelijke karakter uitsluitend ter kennisneming van de Commissie dient te blijven, wordt dit aan de Commissie meegedeeld. De Commissie hanteert ten aanzien van deze informatie een beveiligingsniveau dat voldoet aan de normen die voor de betreffende informatie binnen de landelijke publieke omroep wordt gehanteerd.

B.8.11

De Commissie richt haar onderzoek naar eigen goeddunken in. Daarbij zal de Commissie de mediaorganisatie de gelegenheid bieden schriftelijk te reageren op

  1. de melding (al dan niet door de Commissie op zakelijke of verkorte wijze weergegeven of geparafraseerd);
  2. de (voorlopige) bevindingen van de Commissie naar aanleiding van het (voor-) onderzoek bedoeld in B.8.3 of B.8.6.

B.8.12

De Commissie kan de reactie van de mediaorganisaties aan de melder ter beschikking stellen en beide betrokken partijen de gelegenheid geven in een tweede ronde van hoor en wederhoor op elkaars standpunten te reageren, maar is daartoe niet verplicht.

B.8.13

De Commissie legt zo spoedig mogelijk haar voorlopige bevindingen naar aanleiding van de melding neer in een voorgenomen advies met eventuele aanbevelingen, gericht aan de hoogst verantwoordelijke van de mediaorganisatie die het aangaat.

De hoogst verantwoordelijke van de mediaorganisatie die het aangaat, kan binnen twee weken na verzending door de Commissie zijn visie geven over het voorgenomen advies en de eventueel voorgenomen aanbevelingen.

B.8.14

De Commissie zal na

  1. vaststelling van de ontvankelijkheid van de melder;
  2. haar (voor)onderzoek;
  3. de eventuele reactie van de mediaorganisatie als bedoeld in B.8.11;
  4. de eventuele tweede ronde als bedoeld in B.8.12,

haar definitieve advies in schriftelijke vorm geven aan de hoogst verantwoordelijke van de mediaorganisatie en de melder schriftelijk op de hoogte brengen van (de kern van) het definitieve advies, met inachtneming van het eventueel vertrouwelijke karakter van aan de Commissie verstrekte informatie en de geldende wettelijke bepalingen.

B.8.15

Het advies wordt geanonimiseerd en met inachtneming van het eventueel vertrouwelijke karakter van aan de Commissie verstrekte informatie en de ter zake geldende wettelijke bepalingen openbaar gemaakt op een wijze die de Commissie geëigend acht, tenzij zwaarwegende belangen zich daartegen verzetten. Kosten van openbaarmaking komen ten laste van de mediaorganisatie die het aangaat.

B.8.16

Naar aanleiding van het advies brengt de hoogst verantwoordelijke zowel de Commissie als de betrokkene die een vermoeden van een misstand bij de Commissie heeft gemeld op de hoogte of het advies al dan niet wordt opgevolgd. Niet opvolgen van het advies of de aanbevelingen door de mediaorganisatie die het betreft, wordt door de hoogst verantwoordelijke uitgebreid gemotiveerd. De Commissie kan haar visie geven indien een advies of aanbeveling niet wordt opgevolgd.

B.8.17

Als het vermoeden van een misstand betrekking heeft op het bestuur, moet waar in deze paragraaf B.8 ((Voor)onderzoek n.a.v. een melding) sprake is van de hoogst verantwoordelijke, worden gelezen: de raad van toezicht van de mediaorganisatie.