B.8(Voor)onderzoek n.a.v. een melding

Indien sprake is van een melding van een vermoeden van een misstand als bedoeld in B.2.3.g, gelden de volgende procedureregels.

De Commissie bevestigt binnen 14 dagen schriftelijk de ontvangst van een melding van een vermoeden van een misstand aan betrokkene die het vermoeden bij haar heeft gemeld en stelt, eveneens binnen 14 dagen na melding, de hoogst verantwoordelijke bij de desbetreffende landelijke publieke mediaorganisatie op de hoogte van de melding.

Voordat de Commissie besluit een onderzoek in te stellen naar het vermoeden van een misstand, bepaalt de Commissie of de melder ontvankelijk is.


De Commissie kan bepalen of zij naar aanleiding van een melding van een vermoeden van een misstand een vooronderzoek doet om een adequaat oordeel te kunnen vellen over de ontvankelijkheid van de melder.

De Commissie verklaart een melder niet ontvankelijk indien:

  1. de melding betrekking heeft op een (vermoeden van een) misstand waarover de Commissie niet adviseert;
  2. betrokkene niet aantoont dat hij het vermoeden eerst intern aan de orde heeft gesteld, tenzij sprake is van een situatie als bedoeld in artikel A.3.2 van Regeling A (Melden vermoedens van misstanden);
  3. betrokkene het vermoeden intern aan de orde heeft gesteld, maar na de interne melding nog niet een redelijke termijn als bepaald in artikel A.2.7 en A.2.8 is verstreken;
  4. een krachtens of bij wet ingesteld toezichthoudend orgaan primair belast is met het toezicht, de naleving of handhaving van het gemelde. In dat geval zal de Commissie betrokkene doorverwijzen naar het desbetreffende toezichthoudende orgaan;
  5. de melding niet tenminste omvat
    • de naam;
    • het adres;
    • de functie;
    • de contactgegevens van de melder.

De Commissie brengt de hoogst verantwoordelijke en betrokkene die een vermoeden van een misstand bij de Commissie heeft gemeld schriftelijk en gemotiveerd (voor zover dit gelet op de omstandigheden van het geval redelijkerwijs van de Commissie kan worden gevergd) op de hoogte of de melder ontvankelijk is.

Indien de Commissie de melder ontvankelijk acht en dit redelijk acht, stelt zij een onderzoek in. De raad van bestuur van de NPO stelt daarvoor budget beschikbaar. De kosten van dit onderzoek zijn uiteindelijk voor de mediaorganisaties die het betreft.

Een redelijke termijn is verstreken indien:

  1. vanaf het moment van de interne melding binnen een periode van acht weken niet een standpunt van de hoogst verantwoordelijke aan betrokkene die een vermoeden van een misstand heeft vermeld, is uitgereikt, tenzij door de hoogst verantwoordelijke aan betrokkene wordt medegedeeld dat hij niet binnen een periode van acht weken een standpunt van de hoogst verantwoordelijke kan verwachten;
  2. door de hoogst verantwoordelijke geen termijn is gesteld, zoals bedoeld in artikel A.2.8 van Regeling A;
  3. de door de hoogst verantwoordelijke gestelde termijn, bedoeld in artikel A.2.8 van Regeling A, is verstreken zonder dat een standpunt van de hoogst verantwoordelijke aan betrokkene is meegedeeld; of
  4. de door de hoogst verantwoordelijke gestelde termijn, bedoeld in artikel A.2.8 van Regeling A, gelet op alle omstandigheden niet redelijk is.

Ten behoeve van het onderzoek naar een vermoeden van een misstand is de Commissie bevoegd bij de hoogst verantwoordelijke alle inlichtingen in te winnen die zij voor de vorming van haar advies nodig acht. De hoogst verantwoordelijke is verplicht aan de Commissie de gevraagde informatie te verschaffen.

De Commissie kan het onderzoek opdragen aan een van de leden.

Wanneer de inhoud van bepaalde door de hoogst verantwoordelijke verstrekte informatie vanwege het vertrouwelijke karakter uitsluitend ter kennisneming van de Commissie dient te blijven, wordt dit aan de Commissie meegedeeld. De Commissie hanteert ten aanzien van deze informatie een beveiligingsniveau dat voldoet aan de normen die voor de betreffende informatie binnen de landelijke publieke omroep wordt gehanteerd.

De Commissie richt haar onderzoek naar eigen goeddunken in. Daarbij zal de Commissie de mediaorganisatie de gelegenheid bieden schriftelijk te reageren op

  1. de melding (al dan niet door de Commissie op zakelijke of verkorte wijze weergegeven of geparafraseerd);
  2. de (voorlopige) bevindingen van de Commissie naar aanleiding van het (voor-) onderzoek bedoeld in B.8.3 of B.8.6.

De Commissie kan de reactie van de mediaorganisaties aan de melder ter beschikking stellen en beide betrokken partijen de gelegenheid geven in een tweede ronde van hoor en wederhoor op elkaars standpunten te reageren, maar is daartoe niet verplicht.

De Commissie legt zo spoedig mogelijk haar voorlopige bevindingen naar aanleiding van de melding neer in een voorgenomen advies met eventuele aanbevelingen, gericht aan de hoogst verantwoordelijke van de mediaorganisatie die het aangaat.

De hoogst verantwoordelijke van de mediaorganisatie die het aangaat, kan binnen twee weken na verzending door de Commissie zijn visie geven over het voorgenomen advies en de eventueel voorgenomen aanbevelingen.

De Commissie zal na

  1. vaststelling van de ontvankelijkheid van de melder;
  2. haar (voor)onderzoek;
  3. de eventuele reactie van de mediaorganisatie als bedoeld in B.8.11;
  4. de eventuele tweede ronde als bedoeld in B.8.12,

haar definitieve advies in schriftelijke vorm geven aan de hoogst verantwoordelijke van de mediaorganisatie en de melder schriftelijk op de hoogte brengen van (de kern van) het definitieve advies, met inachtneming van het eventueel vertrouwelijke karakter van aan de Commissie verstrekte informatie en de geldende wettelijke bepalingen.

Het advies wordt geanonimiseerd en met inachtneming van het eventueel vertrouwelijke karakter van aan de Commissie verstrekte informatie en de ter zake geldende wettelijke bepalingen openbaar gemaakt op een wijze die de Commissie geëigend acht, tenzij zwaarwegende belangen zich daartegen verzetten. Kosten van openbaarmaking komen ten laste van de mediaorganisatie die het aangaat.

Naar aanleiding van het advies brengt de hoogst verantwoordelijke zowel de Commissie als de betrokkene die een vermoeden van een misstand bij de Commissie heeft gemeld op de hoogte of het advies al dan niet wordt opgevolgd. Niet opvolgen van het advies of de aanbevelingen door de mediaorganisatie die het betreft, wordt door de hoogst verantwoordelijke uitgebreid gemotiveerd. De Commissie kan haar visie geven indien een advies of aanbeveling niet wordt opgevolgd.

B.8.17

Als het vermoeden van een misstand betrekking heeft op het bestuur, moet waar in deze paragraaf B.8 ((Voor)onderzoek n.a.v. een melding) sprake is van de hoogst verantwoordelijke, worden gelezen: de raad van toezicht van de mediaorganisatie.